Interview

Kinderalimentatie: ziet u door de (jonge) bomen nog het bos?

Bij Larcier-Intersentia verschijnt in juni 2023 de tweede herziene editie van het boek ‘Kinderalimentatie’ van 
mr. Steven Brouwers, advocaat-bemiddelaar in familiezaken en docent UAntwerpen PAO Bemiddeling.

Het berekenen van onderhoudsbijdragen voor kinderen is hoogst complex en technisch. Dikwijls geraken de ouders en hun raadslieden er niet uit.

Dit boek wil een veilige gids zijn. Het geeft een grondige analyse van de rechtspraak en rechtsleer over de begroting van kinderalimentatie. Zo worden de acht parameters van artikel 1321 Ger.W. besproken en wordt aandacht besteed aan de voor het grote publiek meest gekende berekeningsmodules.

De auteur maakt een synthese onder de vorm van een ‘stappenplan’ met vier stappen, dat de practicus helpt door de bomen het bos nog te zien en hem/haar toelaat meer zicht te krijgen op de onderliggende logica en uitgangspunten van de voormelde berekeningsmodules. Het plan wordt vervolgens getoetst aan een casus. Deze aanpak draagt bij tot de berekening van een aanvaardbaar en door de praktijkjurist te verdedigen alimentatiebedrag.

Larcier-Intersentia interviewde de auteur naar aanleiding van deze publicatie en selecteerde een aantal topics.

U bespreekt in uw boek de acht parameters van artikel 1321 Ger.W. Kunt u deze kort toelichten?

De tekst van artikel 1321 Ger.W. is vooreerst zowat het koninginnenstuk van de hervorming door de wet van 19 maart 2010 ter bevordering van een objectieve berekening van de door de ouders te betalen onderhoudsbijdragen voor hun kinderen. De bedoeling was een grotere transparantie tot stand te brengen in de bepaling van het onderhoudsbudget voor het kind en in de begroting van de onderhoudsbijdrage.

Gehoopt werd dat dit zou bijdragen tot een beter inzicht in de elementen die in rekening worden gebracht voor de bepaling van de onderhoudsbijdrage. Op die manier zouden de partijen de uiteindelijke beslissing beter kunnen aanvaarden en deze daardoor ook gemakkelijker kunnen uitvoeren.  Aan de rechter wordt opgelegd acht welbepaalde parameters te vermelden in zijn beslissing en te verduidelijken op welke manier hij ze in acht heeft genomen. Wanneer de ouders een overeenkomst sluiten gelden deze verplichtingen ook, zij het dat niet alle parameters moeten worden vermeld.    

Het gaat om de volgende parameters, die ik uitvoerig toelicht in mijn boek:
1º de aard en het bedrag van de middelen van elk van de ouders door de rechter in acht genomen op grond van artikel 203, § 2 oud BW;
2º de gewone kosten waaruit het budget voor het kind is samengesteld alsook de manier waarop deze begroot zijn;
3º de aard van de buitengewone kosten die in acht genomen kunnen worden, het deel van deze kosten dat elk van de ouders voor zijn rekening dient te nemen alsook de modaliteiten voor de aanwending van deze kosten;
4º de verblijfsregeling van het kind en de bijdrage in natura van elk van de ouders in het levensonderhoud van het kind ten gevolge van deze verblijfsregeling;
5º het bedrag van de kinderbijslag (groeipakket) en van de sociale en fiscale voordelen van alle aard
die elk van de ouders voor het kind ontvangt;
6º de inkomsten die elk van de ouders in voorkomend geval ontvangt uit het genot van de goederen van het kind;
7º het aandeel van elk van de ouders in de tenlasteneming van de kosten voortvloeiende uit artikel 203, § 1 oud BW en de daarop eventueel vastgestelde onderhoudsbijdrage, evenals de modaliteiten voor de aanpassing ervan op grond van artikel 203quater oud BW (t.w. de indexclausule);
8º de bijzondere omstandigheden van de zaak die in acht genomen zijn.

U bent ook kritisch wat de diverse berekeningsmethodes betreft, die toch bij het grote publiek gekend zijn. Wat is daar de reden voor?

Ik heb mij inderdaad niet gewaagd aan een doorgedreven analyse van de geïnformatiseerde modules.

De reden van mijn afbakening is dat die modules sindsdien regelmatig werden aangepast (o.a. aan de tweejaarlijkse huishoudbudgetonderzoeken door Statbel) en werden afgestemd op de vereisten van het gebruik (o.a. al naargelang het gezin woonachtig is in een van de drie gewesten of er al dan niet niet-gemeenschappelijke kinderen zijn). Het gevolg daarvan is dat ze complexer en steeds minder transparant werden.

Er wordt aan de gebruiker gevraagd talloze gegevens in te vullen en keuzes te maken tussen een aanzienlijk aantal opties terwijl niet kan worden achterhaald aan welke bewerkingen die gegevens worden onderworpen. Het doel van mijn bespreking in het boek is de gebruiker van de modules uit te leggen dat er ‘onder’ die modules een logica schuilt die echter niet zichtbaar is. Door die onzichtbaarheid worden de geautomatiseerde bewerkingen moeilijk of zelfs niet begrepen en worden de cijfermatige resultaten het voorwerp van hardnekkige proceduregevechten. In feite verplaatst het conflict tussen de ouders zich naar de input van de gegevens en naar de keuze van de te gebruiken module vermits de resultaten behoorlijk kunnen uiteenlopen.

Het naast elkaar bestaan van de vele methodes (Renard, Gezinsbond, Tremmery, Pareto-groep, Hobin, kidcost, en El Imayem ) komt de rechtszekerheid niet ten goede, maar ik wens wel aan te stippen dat van alle rekenmethodes die er momenteel op de ‘markt’ zijn het de methode Renard is die het meest de toets van cassatie doorstond.
Een tussenkomst van de wetgever is hier echt vereist, maar dat deze er spoedig zal aankomen, is maar de vraag. De Commissie voor onderhoudsbijdragen die tot taak heeft zulk initiatief voor te bereiden telt m.i. te veel leden die bovendien te veel belangengroepen vertegenwoordigen. Voorts, en dat is een veeg teken, gaat de voorkeur van Franstalig België uit naar de methode Renard, en die van Vlaams België naar de Gezinsbond en naar de methode Hobin.

U maakt in uw boek ook een synthese onder de vorm van een ‘stappenplan’ met vier stappen, dat de practicus helpt door de bomen het bos nog te zien. Kunnen deze stappen bijdragen tot de vorming van een aanvaardbaar en door de praktijkjurist te verdedigen alimentatiebedrag?

Zeker: uit dit stappenplan is gebleken dat de centrale vraag die naar de kost van het kind is. Anders uitgedrukt: wat kost een kind eigenlijk, gelet op zijn leeftijd en het gezin waarin het wordt grootgebracht?

Die vraag beantwoorden vereist dat een onderscheid wordt gemaakt tussen twee soorten van ‘kost’ (art. 1321, § 1, 2° of 3° Ger.W.). Aan de ene kant wat gemeenzaam de ‘grote of belangrijke’ kosten worden genoemd, aan de andere kant de ‘dagdagelijkse, lopende’ kosten die opgaan in het huishoudbudget en waarvan men eigenlijk niet goed weet wat voor een gewicht ze hebben. Juister lijkt het mij te spreken over aan de ene kant de ‘verblijfsoverstijgende’ kosten, dat zijn diegene die men kan toewijzen aan een bepaald kind en die individualiseerbaar zijn, het verblijf overstijgen bij de ene of de andere ouder en waarvan men de facturen of rekeningen bijhoudt en kan overleggen. Deze kosten worden periodiek verrekend tussen de ouders en hiervoor zijn geen computerprogramma’s nodig. In deze groep zitten ook de kosten die de wetgever als ‘buitengewoon’ heeft bestempeld (art. 1321, § 1, 3° Ger.W.). Het zere punt voor dit soort kosten is dat er goede afspraken nodig zijn en dat er voorafgaand overleg wordt gepleegd. Dit kan een computerprogramma niet oplossen. Voor deze kosten is er geen begrotingsprobleem, wel een afsprakenprobleem.

Aan de andere kant is er de tegenhanger van de ‘verblijfsoverstijgende’ kosten, namelijk de ‘verblijfsgebonden’ kosten. Dat zijn kosten die ook wel voor het kind worden gemaakt, maar niet alleen voor het kind of een bepaald kind. Het zijn kosten die collectief zijn voor alle gezinsleden en die niet individualiseerbaar zijn. Zij zijn zo ingebed in het uitgavenpatroon van het gezin dat er niet wordt bij stilgestaan voor wie zij eigenlijk worden gemaakt (art. 1321, § 1, 2° Ger.W.). Een vanzelfsprekend voorbeeld van dit soort kosten zijn deze van de huisvesting (verwarming, huur, onderhoud, enz.). Een moeilijker voorbeeld is dit van de aankoop van een fiets. Indien die fiets niet meegaat met het kind tijdens de verblijfswissel naar de andere ouder, dan is dit voor mij een verblijfsgebonden kost. Die fiets zal dan ook wel gebruikt worden door de andere broers of zussen. Heeft het kind een fiets bij elke ouder, dan is het zeker een verblijfsgebonden kost.

Het probleem van de verblijfsgebonden kost is er geen van overleg en afspraken maar van de begroting. Uitgezonderd misschien het voorbeeld van de fiets, is het redelijkerwijs niet mogelijk te bepalen wat het aandeel is van het kind (of kinderen) in dit soort collectieve gezinsuitgaven. Wat ik in dit boek heb willen aantonen is dat de behoefte aan een berekeningsmodel, en die behoefte is er zeker, zich moet focussen op de berekening van het aandeel van het kind in de collectieve (of ‘interne’, of ‘verblijfsgebonden’) gezinskost.

Indien de Commissie voor onderhoudsbijdragen (art. 1322 Ger.W.) tot zulk algemeen aanvaard en gedragen model zou komen dan zou er heel wat bereikt zijn. Verder dan het maken van die berekening hoeft een model niet te gaan. Het bepalen van de verdeelsleutel van de inkomsten, de verdeelsleutel van het verblijf en het toepassen van die verdeelsleutels op wat de ene ouder meer op zich neemt aan verblijfsgebonden kosten dan de andere, kunnen de ouders zelf ook wel. Ook hun raadslieden en in laatste instantie de rechter kunnen dat. Hetzelfde geldt voor de correcties als gevolg van fiscale en/of sociaalrechtelijke voordelen. Hier biedt een geautomatiseerd programma geen meerwaarde. Geef de actoren van het begrotingsprobleem een middel om de verblijfsgebonden kost te bepalen zoals de coëfficiëntenschaal van Renard of de daaruit afgeleide equivalentieschaal van de Gezinsbond, of de IGAK-tabel (in combinatie met de leeftijdstabel) van Hobin; de rest zullen zij zelf wel berekenen.

Uw visie op het einde van het boek is duidelijk: u bent geen enthousiaste supporter van het gebruik van geïntegreerde berekeningsmodellen, maar u bent er toch ook geen tegenstander van?

Mijn visie is dat wat de wetgever vroeg of laat zal opleggen, eenvoudig en doorzichtig zal moeten zijn.

Als de gebruiker niet begrijpt wat er met zijn gegevens gebeurt, zal het resultaat hetzelfde zijn als het alimentatiebedrag dat door de rechter arbitrair op het bord van de ouders wordt gelegd. Opdat een berekeningsmodel begrepen en gedragen wordt, is het noodzakelijk dat er nog een actieve deelname is van de gebruiker, d.w.z. dat gedeelten van het berekeningsproces manueel kunnen worden uitgevoerd. Ik denk aan de berekening van de verdeelsleutels van de ‘middelen’ en het ‘verblijf’ en de toepassing ervan op de kost van het kind zoals die door de ‘berekeningswijze’ al werd bepaald. Deze vorm van beperkte ‘automatisering’ laat de rechter ook toe zijn eigen inbreng te doen en maakt hem niet afhankelijk van het resultaat van een computerberekening. Ik pleit er dus voor dat in het kader van de op te stellen ‘berekeningswijze’ uiteindelijk maar één parameter wordt geautomatiseerd t.w. 2° van artikel 1321, § 1 Ger.W. Het is de parameter die de wetgever de ‘gewone’ kosten noemt waaruit het budget voor het kind is samengesteld. Voor het afwerken van de berekening volstaan de andere parameters.

Tot slot hoop ik dat het belangrijke werk van de Commissie voor onderhoudsbijdragen niet zal worden gehypothekeerd door een getouwtrek tussen de Franstalige en de Nederlandstalige leden. De eersten als voorstanders van de methode Renard, de andere van deze van de Gezinsbond of Hobin. Ook om die reden, denk ik, zal een al te gesofistikeerd berekeningsmodel geen kans maken. De Commissie zal er domweg niet uitraken. Vergeet niet dat bij het zoeken naar een berekeningsmodel het kind niet ‘het kind van de rekening mag worden’.

Over het boek

Kinderalimentatie

Steven Brouwers

Juni 2023
ISBN 9789400016552


Onze klanten raadpleegden ook:

Burgerlijk | Januari 2023

Het beding “(voor) vrij en onbelast” in overeenkomsten m.b.t. een verkoop van een onroerend goed | Ewoud Willaert, Christine Heeb en Gwen Bevers

Bij Larcier-Intersentia verscheen in november 2022 het boek ‘Checklist bij koop-verkoop van onroerend goed’. In dit artikel wordt stilgestaan bij één van de bedingen die men vaak zal terugvinden in overeenkomsten m.b.t. een verkoop van een onroerend goed. Lees meer.

Burgerlijk | Januari 2023

Warmtenetten in het Vlaamse Gewest | Maja Reynebeau

Maja Reynebeau bestudeerde in het kader van haar doctoraatsonderzoek de juridische mogelijkheden om (onder)grond te gebruiken voor de aanleg en exploitatie van warmtenetten. Lees meer.

Volg ons:     

              

Ons gratis tijdschrift:

· Emile & Ferdinand

Blijf op de hoogte met onze nieuwsbrieven!