Interview

Ondernemen anno 2023: een pleidooi voor een alternatief concept

Bij Larcier-Intersentia verscheen in april 2023 het boek ‘Ethiek van de sociaal-economische ordening’ van prof. dr. Koen Byttebier, gewoon hoogleraar aan de Vrije Universiteit Brussel en advocaat bij de balie te Gent.

Al geruime tijd is het duidelijk dat het actueel vigerende systeem van inrichting van de socio-economische ordening, bepaald door  het kapitalisme, zijn limieten heeft bereikt.

Na ruim vier decennia te zijn blootgesteld aan het economisch neoliberalisme, zijn de geglobaliseerde, kapitalistische samenlevingen verzeild in een veelheid aan fundamentele problemen, waarvoor niet langer evidente oplossingen in het vooruitzicht kunnen worden gesteld. Deze fundamentele problemen betreffen grotendeels  (1) een toenemende schuldenberg; (2) blijvende armoede en polarisering tussen rijken en armen en een  (3) quasi-onoplosbare milieuproblematiek (met inbegrip van de klimaatverandering).

In dit boek toont prof. dr. Koen Byttebier aan  dat dit alles zeker geen onoplosbaar toeval is. Uit zijn analyse blijkt dat de voormelde problemen het rechtstreekse gevolg zijn van de diverse waardekeuzes sinds de late middeleeuwen. Deze waardekeuzes hebben ertoe geleid dat aan de ondernemersklasse (in de ruime zin van het woord) een absolute vrijgeleide werd toevertrouwd om de wereld te herscheppen tot een systeem waarin alles en iedereen functie werd van een egoïstische streven naar almaar meer rijkdom. Alle  andere waarden werden systematisch prijsgegeven aan het ondernemersgewin.

In de loop van de tweede helft van de 20ste eeuw, voornamelijk in de periode na de tweede wereldoorlog, heeft men getracht om aan het kapitalisme een  menselijker en socialer gelaat te verlenen. Dit concept van de welvaartstaat werd vanaf 1980 door  het economisch-neoliberale denken grotendeels weer geleidelijk terug afgebouwd.

In dit boek worden de ethische keuzes die onze maatschappelijke problemen hebben veroorzaakt  aan een nauwgezette analyse onderworpen. Vervolgens reikt de auteur ook een overkoepelend alternatief concept aan.

Larcier-Intersentia interviewde de auteur naar aanleiding van deze publicatie.

Wat ons persoonlijk opviel in uw boek, is dat u zeer uitvoerig schrijft over het kapitalisme. U stelt haar uitgangspunten in vraag en benadrukt haar onhoudbaarheid. Tegelijk bent u in dat kader wat het juridische betreft ook zeer kritisch over intellectuele rechten en erfrecht.

Inderdaad: vermoedelijk één van de grootste leugens die in het recht wordt opgehangen, betreft vooreerst de finaliteit van de rechtsfiguur van de intellectuele rechten. Elke jurist in opleiding heeft de uitleg gekregen dat intellectuele rechten de kunstenaar of uitvinder beschermen wanneer zij een kunstwerk of een uitvinding verwezenlijken. Immers de kunstenaar of uitvinder bekomt een in de tijd beperkt monopolierecht op de aanwending van zijn of haar creatie.

Het voorgaande is althans de theoretische onderbouw ter rechtvaardiging van het model van de intellectueelrechtelijke bescherming. De realiteit is nochtans meestal geheel anders. Zo blijkt dat tal van uitvindingen plaatsvinden door mensen die tewerkgesteld zijn door een onderneming of door een overheidsinstelling, of nog een (mede) door een overheid gefinancierde, entiteit (bv. een universiteit).

In de tewerkstellingsovereenkomst van een werknemer, wiens onderzoek kan leiden tot uitvindingen, worden veelal clausules opgenomen die bepalen dat de intellectuele rechten die voortkomen uit de prestaties of het onderzoek van de werknemer, toebehoren aan de entiteit die hen tewerkstelt. De creaties zullen in de praktijk dan ook zelden aan de individuele persoon die is tewerkgesteld worden toegekend. Met andere woorden de intellectuele rechten beschermen niet de vruchten van de intellectuele prestaties van de individuen die in de reële wereld de uitvindingen verrichten maar veeleer de ondernemingen of andere entiteiten die dergelijke mensen tewerkstellen.

Een gelijkaardige vaststelling geldt het lot dat tal van kunstenaars is beschoren wanneer zij overgaan tot een contractsluiting over hun kunstwerken. Ook in die gevallen wordt veelal een overdracht van de auteurs- en aanverwante rechten bedongen ten gunste van een onderneming met wie een dergelijke kunstenaar contracteert.

Een flagrant voorbeeld betreft de productie van de recente COVID-19-vaccins. Illustratief in dat verband is dat de argumenten die werden gehanteerd ter weerlegging van de roep tot het openstellen van de rechten op de productie van COVID-19-vaccins.

Volgens de farmaceutische industrie zou een dergelijke openstelling van de rechten op de vaccins onderzoek en innovatie in gevaar brengen. Tevens zou het overdragen van de knowhow voor de eigenlijke productontwikkeling aan anderen te ingewikkeld zijn, of gewoon zou werken. Het betreft een argument die de farmaceutische industrie steeds aanvoert en dat vanaf de jaren 1980 tevens overal ter wereld wordt onderwezen in de cursussen intellectuele eigendomsrechten.

Nochtans blijken de COVID-19-vaccins hoe dan ook ontwikkeld dankzij enorme bedragen aan overheidsfinanciering. Verder hebben producenten van generieke geneesmiddelen en vaccins in ontwikkelingslanden keer op keer bewezen dat zij wel degelijk in staat zijn om grote hoeveelheden geneesmiddelen en vaccins van hoge kwaliteit te produceren en dit tegen een fractie van de kostprijs van wat daarvoor in westerse landen wordt aangerekend.

Naast de materie van de intellectuele rechten, vormt één van de andere, onderbelichte bouwstenen van het kapitalisme het erfrecht. Het westerse erfrecht is in wezen gericht op de bestendiging van rijkdom binnen families. Het zorgt ervoor dat opgebouwde rijkdom, over de generaties heen, verder kan worden doorgegeven aan afstammelingen (of andere verwanten). Uiteraard werkt dit mechanisme vooral voor zij die rijk zijn om goederen op die manier te laten vererven. Dit impliceert dat dit model – zoals de meeste juridische bouwstenen van (neo)liberale samenlevingen – in hoofdorde strekt ten voordele van de hogere, sociale klassen. Het erfrecht dient dus vooral de klasse van ondernemers (m.i.v. bankiers) en, amper tot niet, de lagere, sociale klassen. De mensen die tot de laatst vermelde klasse(n) behoren zullen immers er in de regel niet in slagen om een groot vermogen op te bouwen, in tegenstelling tot wat het geval is voor de leden van de eerst vermelde klasse. Het belangrijkste gevolg van dit kapitalistische erfrecht is wellicht dat het substantieel bijdraagt tot de grote kansenongelijkheid die de kapitalistische samenlevingen kenmerkt.

Over de organisatie van ondernemingsactiviteiten via het vennootschapsmodel, eveneens zeer vertrouwd voor elke jurist, schrijft u dat dit model in sterke mate mee het uitzicht van het kapitalisme heeft helpen bepalen.

Tegen de late middeleeuwen is de vennootschapsfiguur gaandeweg, beginnen door te breken in de zoektocht naar meer passende, juridische (organisatie) vormen voor de nieuwe ondernemingsvoering op basis van enerzijds winstbejag en anderzijds de bijhorende exploitatie van andermans arbeidskracht.

In de context van individuele ondernemingen is het kapitalistische ondernemingsmodel, in zijn diverse facetten, onder meer opgezet om personeel zo goedkoop mogelijk tewerk te stellen. Hierbij krijgt het door een dergelijke onderneming tewerkgestelde personeel, een zo laag mogelijke vaste vergoeding. Daarbij geldt aansluitend de vaststelling dat de rechtssystemen van de meeste kapitalistische landen dusdanig zijn opgezet om dit kapitalistische ondernemingsmodel zo adequaat mogelijk te doen functioneren en te faciliteren. Hierbij worden juridische mechanismen aangewend uit het handels- en/of ondernemingsrecht, het vennootschapsrecht, het arbeids(overeenkomsten)recht en het generieke contractenrecht. Een klassieke rechtvaardiging voor dit model is de befaamde trickle-down-economics-doctrine. Volgens deze doctrine zullen gunstige voorwaarden voor de ondernemingen en hoge inkomens leiden tot meer investeringen en meer uitgaven. Volgens die theorie zullen deze bedragen dan vanzelf doorsijpelen naar de samenleving die daar dan als geheel van zou profiteren. Deze doctrine vormt ondertussen al een aantal eeuwen de theoretische rechtvaardiging voor een beleid van politieke economie dat er alles aan doet om de klasse van ondernemers en hun ondernemingen ter wille te zijn. Dit manifesteert zich, onder meer, onder de vorm van een fiscaal beleid dat zo ondernemingsvriendelijk mogelijk is. Hetzelfde geldt wat betreft het beleid inzake de organisatie van de arbeidsmarkt, waar het credo sinds jaar en dag is dat deze almaar flexibeler dient te worden in de belangen van de ondernemingen. De gecreëerde beschermingsmechanismen van de naoorlogse welvaarstaat worden hierdoor systematisch afgebouwd. Eén en ander houdt in dat de mensheid ondertussen al ruim vier eeuwen vasthoudt aan een volstrekt onrechtvaardig systeem van socio-economische organisatie dat voor de meerderheid van de mensheid niet eens bijdraagt tot wat het ultieme streefdoel van mensen is, met name gelukkig zijn.

Gelet op deze vaststelling, rijst de vraag hoe het überhaupt rationeel kan zijn om, zoals de aanhangers van het economisch-neoliberale gedachtegoed graag voorhouden, aan een dergelijk model te blijven vasthouden.

Kan u de in uw boek voorgestelde alternatieven voor de kapitalistische methodes en modellen van ondernemingsvoering even toelichten?

Door de verdedigers van het kapitalisme wordt in de regel opgemerkt dat er geen alternatieven voor het kapitalisme in het algemeen en voor het kapitalistische model van ondernemingsvoering in het bijzonder, voorhanden zijn.

Ter verdere staving van deze stelling wordt hierbij vaak gewezen op de mislukking van de pogingen van de voormalige Sovjet-Unie en haar vazalstaten om een zogenaamd communistisch systeem (op basis van het ideeëngoed van, onder meer, Karl Marx en Vladimir Lenin) op touw te zetten.

Dit is nochtans een verkeerde voorstelling. Immers ook in een alternatieve benadering van ondernemingsvoering, blijft het uitgangspunt dat mensen de vrijheid gelaten wordt om ondernemingen te voeren teneinde goederen en diensten te produceren en aan de man te brengen. Echter de overheid dient wel corrigerend op te treden om de negatieve uitwasemingen van een zuiver kapitalistische ondernemingsvoering te bestrijden.

Een dergelijk corrigerend optreden ten aanzien van het model van ondernemingsvoering, moet volgens mij minstens op drie niveaus dienen plaatsvinden, met name:

(1) op het vlak van de matiging van het winstprincipe.

In de mate dat de rijken op aarde wellicht nooit vrijwillig zullen raken aan hun modellen van ondernemingsvoering (en de winsten die deze genereren voor henzelf), zal de matiging van het winstprincipe vooral op basis van overheidsregulering moeten gebeuren. Dit dient bij voorkeur te gebeuren op basis van een mondiaal geharmoniseerde aanpak

(2) op het vlak van het wekken van voldoende aandacht voor andere waarden – zoals een faire behandeling van personeel en respect voor de aarde.

Vooralsnog wordt er in sterke mate gerekend op eigen bijsturing vanwege het ondernemingswezen zelf. Dit blijkt echter weinig verandering te brengen. In toenemende mate groeit de vrees dat er nog steeds te weinig verregaand en snel wordt opgetreden. Bovendien blijkt ook steeds duidelijker dat een landelijke of regionale aanpak weinig zin heeft en dat enkel een mondiale impact zin kan hebben.

(3) op het vlak van het bewerkstelligen van een rechtvaardigere verdeling van de uit de ondernemingsvoering gegenereerde meerwaarden.

Er zou afgestapt dienen te worden van het idee dat het voeren van een onderneming (en van de ermee gepaard gaande kapitaalinvesteringen) koste wat het kost, dient te resulteren in gigantische (bedrijfs)winsten. Deze winsten dienen namelijk vooral de verrijking van de aandeelhouders, waarbij deze rijkdommen in vele gevallen worden geparkeerd in fiscale paradijzen en waarvan uiteindelijk, zoals het kapitalisme leert, enkel een paar enkelingen beter worden.

Een onderliggende idee van deze nieuwe bedrijfsethiek zou bijvoorbeeld kunnen luiden dat gevestigde ondernemingen, er dienen toe aangezet worden om gemaakte winsten vooral te herinvesteren in hun eigen werking in plaats van deze uit te keren aan kapitaalverschaffers.

Het spreekt wel voor zich dat voormelde doelstellingen onderling sterk samenhangen. Zo zal een rechtvaardigere verdeling van de uit de ondernemingsvoering gegenereerde meerwaarden vermeld onder punt (3) tevens bijdragen aan de opzet van een faire behandeling van het personeel bedoeld in punt (2) en gepaard gaan met een matiging van het winststreven van de rijken als bedoeld in punt (1).

Een werkelijke ommekeer van het kapitalistische beleid over ondernemingsvoering in het algemeen en tewerkstellen en vergoeden van personeel in het bijzonder, zal in eerste instantie een grotere bewustwording van de problematiek vergen.

Bent u optimistisch wat de toekomst betreft?

Het is  bijna onvoorstelbaar hoezeer de krachten van het kapitalisme (met, tijdens de voorbije vier decennia, vooral ook de rol van de neoliberale ideologie) erin geslaagd zijn om het overgrote deel van de mensheid als het ware te brainwashen dat de huidige gang van zaken, de enig denkbare zou zijn om vorm te geven aan de sociaal-economische verhoudingen.

Het (enige) goede nieuws is dat er vooral dan in hoofde van de jongere generaties een groeiend besef is dat het zo niet verder kan. Getuige hiervan zijn de zeer negatieve resultaten van enquêtes over job(on)tevredenheid, naast de occasionele protestmanifestaties over de klimaatverandering die het kapitalisme heeft veroorzaakt. Nochtans wordt nog steeds te weinig het kapitalistische systeem zelf in twijfel getrokken, laat staan dat er al volwaardige alternatieve oplossingen naar voren worden geschoven.

Mogelijks zou dit wel meer het geval zijn wanneer er aan de samenleving meer inzicht zou worden verschaft in de oorzaken van de vele problemen waarin het kapitalisme de wereld heeft doen verzeilen. Eenmaal dit inzicht en bewustzijn over de wezenskenmerken van het kapitalisme zou groeien zou dit de samenleving kunnen aanzetten tot verandering. Een inzicht hoe dit systeem de vele zware problemen waarmee de actuele mensheid wordt geconfronteerd, heeft veroorzaakt zal de krachten van de democratie wellicht   mobiliseren om dit te vertalen in een geëigende politieke agenda.

Evenwel de vraag stelt zich of dit ooit mogelijk zal worden, dan wel of de krachten van het kapitalisme, crisis na crisis, voldoende resiliënt zullen blijven om hun verwoestende impact op de aarde en de mensheid, ongestoord, verder te kunnen zetten.

Over het boek

Ethiek van de sociaal-economische ordening

Koen Byttebier

April 2023
ISBN 9789400016149


Onze klanten raadpleegden ook:

Ondernemingsrecht | April 2023

Feitelijk bestuur: een grondige analyse leidt tot een pleidooi voor wetgevend ingrijpen | Alexander Snyers

Bij Larcier-Intersentia verscheen in april 2023 het boek ‘Feitelijk bestuur’ van dr. Alexander Snyers. Dit boek is de eerste volledige originele analyse van het begrip ‘feitelijk bestuurder’. Larcier-Intersentia interviewde de auteur. Lees meer.

Ondernemingsrecht | Maart 2023

Afdwinging van aansprakelijkheid na het faillissement van een vennootschap | Roel Verheyden

Bij Larcier-Intersentia verscheen in maart 2023 het boek ‘Collectieve en individuele schade’ van mr. Roel Verheyden, advocaat bij Altius. Intersentia interviewde de auteur naar aanleiding van deze publicatie. Lees meer.

Volg ons:     

              

Ons gratis tijdschrift:

· Emile & Ferdinand

Blijf op de hoogte met onze nieuwsbrieven!