Interview

Rechtsdenken: een zoektocht naar wat in de juridische wereld doorgaans onuitgesproken blijft

Bij Larcier-Intersentia verscheen in februari 2024 de tweede editie van het boek Rechtsdenken van prof. dr. Frank Fleerackers. 

Een begrip als rechtsdenken heeft vele betekenissen en dat is geen slechte zaak. Voor de lezer van het boek roept het concept mogelijk een amalgaam op van in meer of mindere mate bepalende strekkingen. Zo zal de ene zich aan geschrift en aan conservatieve of behoudsgezinde themata verwachten. Een ander zal zich aangetrokken voelen door wat hij of zij als eenduidigheid, ja zelfs enkelvoudigheid zou omschrijven: rechttoe rechtaan. Nog een ander hoopt op een originele benadering van het menselijk denkvermogen, in het bijzonder de creatieve ontwikkelingscapaciteit van de rechterhersenhelft, die de meer rigide, gestructureerde linkerhelft van onze hersenen zou aanvullen. Op zich zijn deze verwachtingen niet geheel ongegrond en stroken ze, de ene meer dan de andere, met het in dit boek beoogde vraagstuk van het juridische denkproces. Uiteraard richt het boek zich in de eerste plaats tot de lezer die meer wenst te weten over de wijze waarop juristen denken. Om te begrijpen welke attitude vereist is en welk rechtsdenken ontwikkeling vergt, verwoordt het boek vooreerst de bestaande juridische denkstructuur. Vervolgens wordt aangetoond in hoeverre deze structuur, dit kader, in de huidige samenleving onhoudbaar is geworden en volgt uiteindelijk de verkenning van een juridisch paradigma dat idealiter aan bestaande en toekomstige verzuchtingen antwoord kan bieden.

Larcier-Intersentia interviewde auteur prof. dr. Frank Fleerackers.

Kunt u vooreerst het kader schetsen waaruit dit boek is ontstaan: wie en wat heeft u geïnspireerd? 

Vooreerst is het zo dat in mijn boek een aantal auteurs als fellow travellers worden vermeld, vermits ze recent het debat over rechtsdenken aanwakkerden. Met name Cass Sunstein, Richard Posner en Frederick Schauer komen hiervoor in aanmerking, in mindere mate gevolgd door Ronald Dworkin en Martha Nussbaum. Voorwaar een vreemde doch boeiende groep om tussen te vertoeven, maar toch is het boek niet eenzijdig Amerikaans of Angelsaksisch te noemen. Hoewel de huidige Europese literatuur op dit vlak niet of alleszins minder toonaangevend is, blijkt de uitweg voor het rechtsdilemma bij voorkeur langs Franse auteurs als Jacques Derrida en Gilles Deleuze te lopen.

Op de vraag wat mij geïnspireerd heeft: ervaringen in de Hoge Raad voor de Justitie, voornamelijk de voorbije zeven jaren in de benoemings- en aanwijzingscommissie, waren meer dan vormend. De open discussies met kandidaat-magistraten en -korpsoversten verscherpten de kennis over en het inzicht in de wijze waarop juristen denken. Ook de zeven jaren als decaan van een rechtenfaculteit waren op dit vlak veelbetekenend, temeer omdat in de loop ervan de zogenaamde BaMa-hervorming werd doorgevoerd, waarbij de rechtenstudie ingrijpend werd gewijzigd. De contacten met deze of gene zelfverklaarde proceduralist boden dan weer een verhelderend zicht op de noodzaak van een betere, zelfs doorgedreven ethische selectie voor juristen, of ze nu advocaat, bedrijfsjurist, magistraat, rechten-professor of decaan willen worden.

Wat, maar ook wie, had u voor ogen bij het schrijven van uw boek?

Met mijn boek had ik vooreerst drie soorten lezers voor ogen: de (nog) niet-jurist die meer wil weten over een denkkader dat hem of haar al van vóór de geboorte bepaalt en die mogelijk zelfs overweegt de rechtenstudie aan te vatten; de jurist in spe die zich wil verdiepen in wat recht tot recht maakt; maar ook en vooral de volbloed jurist, die dit rechtsdenken belichaamt.

Dit boek is het resultaat van een zoektocht naar wat in de juridische wereld doorgaans onuitgesproken blijft. Wanneer juristen bevraagd worden over hun rechtsdenken, volgen hooguit legalistische en categorische antwoorden over loutere wetstoepassing of dito rechtsvergelijking. Een kijk in het hoofd van de oordelende, denkende jurist wordt zelden geboden. Een enkeling waagt het toe te geven dat zijn beoordelingsproces intuïtief verloopt, nec plus ultra. Van een jurist mag dan worden verwacht dat hij ter zake zelfkennis aan de dag legt wanneer hij oordeelt. Ook dient hij te beseffen dat een zuivere wetstoepassing of legalisme bij uitstek onzuiver is, en bovenal onaangepast aan de eigenheid van een (telkens weer) nieuwe casus. Uit gesprekken met magistraten bleek zelfs dat velen geneigd zijn richtlijnen als de indicatieve tabel inzake schadevergoedingen naar de letter, of naar het cijfer, te volgen, zelfs al wijst de casus in alle kracht op een andere uitweg, dan wel een substantieel hogere vergoeding. Aldus bekeken, lijdt de klassiek geschoolde jurist aan een dubbele blindheid, met name voor het effect van eigen determinanten, alsook voor de invulling van regulier legalisme als apodictische wetstoepassing. Aan deze dubbele verstarring dient het hoofd geboden te worden, middels selectie en vorming.

U hecht heel veel belang aan de wijze waarop juristen of magistraten in spe worden gevormd en geselecteerd en u bent niet zo positief over het verleden.

Inderdaad, de bachelor-master-hervorming was op inhoudelijk vlak bedroevend. Hoewel destijds in decanale kringen de primauteit van een brede én diepe denkvorming vooropstond, werd ook onder concurrentiedruk van opleidingen rechtspraktijk geopteerd voor een dense juridische bachelor, met vakken als verbintenissenrecht en staatsrecht in het eerste jaar. Studenten zouden zich in de masterjaren wel kunnen verdiepen in bredere bevragingen. Opeenvolgende onderwijsvisitaties bleken niet eens toonaangevend op inhoudelijk vlak, herleid als ze waren tot een uitgebalanceerde evenwichtsoefening qua samenstelling en themazetting, resulterend in een amalgaam van contradictorische richtlijnen rond domeinspecifieke leerresultaten. Mogelijk bieden de vervangende instellingsreviews een betere kans om na te gaan of we de juiste juristen vormen. Centraal blijft de overtuiging dat goede rechtsvorming vooreerst goede juridische vorming en selectie veronderstelt. En om zulks te toetsen is een visie op vorming, dus op juridische én rechtsvorming, vereist. 


Het examen van de Hoge Raad voor de Justitie ter toetreding tot de magistratuur bleek aan een gelijkaardige kwaal te lijden. Door de jaren heen was dit examen uitgegroeid tot een veelkoppig monster, gespreid over vele maanden, gaande van proefvonnissen en verhandelingen over kennistoetsen tot zelfs multiple choice. Dat multiple choice in juridische vorming en selectie geen plaats heeft, behoudens in het kader van regelrecht toepassingsdenken, hoeft weinig betoog. Een jurist in spe dient niet zozeer getoetst te worden op ‘wat’ hij over recht weet, al is dit een minimumvereiste, maar op ‘hoe’ en ‘waarom’ het recht is wat het is. Zulks meet je niet middels een multiple-choice-examen, dat hooguit categoriserende vakjesjuristen genereert, zelfs geen vakjuristen, laat staan rechtsdenkers. 

Een nieuw examen werd de voorbije jaren ontwikkeld waarbij idealiter wordt nagegaan hoezeer de kandidaat erin slaagt om met het hem aangeleerde instrumentarium, dat zich haast per definitie categorisch en statisch tot de werkelijkheid verhoudt, de vliedende en wijzigende realiteit van elke nieuwe casus te benaderen, met het oog op een effectief juridisch oordeel. In dit boek wordt het toegangsexamen als rechtstheoretisch én rechtspraktisch paradigma gehanteerd, om enerzijds een omschrijving van juridisch denken te verfijnen en anderzijds deze omschrijving te toetsen aan de haalbaarheid van een selectieproces. 

Zoals wordt uiteengezet, omvat dit examen idealiter drie onderdelen, waarbij de eerste fase peilt naar inzicht in de casus met individuele, onderlinge, maatschappelijke en veranderlijke connotaties, de tweede fase in dit kader rechtskennis toetst en tot oordeelsvorming noopt, en de derde fase nagaat in hoeverre het gevormde oordeel beantwoordt aan de voorafgaande casusanalyse. Doorheen deze driedelige oefening wordt de jurist gekeurd op werkelijkheidsinzicht, juridische kennis, zelfkennis en de wijze waarop hij het reguliere rechtskader als categorisch en statisch instrument hanteert tegenover een realiteit die zich haast per definitie niet laat categoriseren, laat staan tot stilstand brengen. 

In mijn boek bepleit ik dus een hervorming van rechtsdenken en een herdenking van juridische vorming. Beide begrippen zijn onlosmakelijk verbonden met elkaar. Enerzijds noodzaakt de 21ste-eeuwse samenleving een actuele denkvorm voor intermenselijke en -institutionele conflicten. Anderzijds vereist dergelijke denkhouding, als vernieuwde vorm van rechtsdenken, dat de opleidings- en selectiecomponenten die tot dit denken toegang bieden op dezelfde leest geschoeid worden: een re-configuratie die nauw aansluit bij de hervorming van het rechtsdenken zelf. Een vorm van ‘re-thinking’ of ‘re-formatting’: een vorm van hervorming.

Opvallend: u pleit op het einde van uw publicatie ook duidelijk voor het collegiaal zetelen als verwerkelijking van rechtsdenken.

Inderdaad. De huidige (recente) wetgeving, die de alleenzetelende rechter veralgemeent en het collegiaal zetelen uitzonderlijk maakt, is wat mij betreft een sprong in het lege. Interactiviteit schraagt de kern van het juridische oordeel en mag om die reden niet tot een vrijblijvende optie worden gereduceerd. Zoiets is geen loutere beheersmaatregel en valt geenszins onder de noemer van beheersverzelfstandiging.

Een wetgever die dit uit handen geeft, maakt zich schuldig aan abdicatie. Rechtspraak met drie rechters is de toekomst, niet het verleden. Interactie tussen drie rechters laat toe dat, hoezeer elkeen ook met eigen overtuigingen en persoonlijke intuïtie aan tafel komt, deze in onderling overleg worden afgewogen, waarbij met name de casus zelf als maatstaf geldt, steeds opnieuw. Enkel in dergelijke juridische interactie kunnen de beweeglijkheid en veranderlijkheid van een nieuw geschil worden benaderd, net omdat menselijke interactie die kenmerken belichaamt en realiseert. Meer zelfs, enkel in deze juridische interactie kan de casus zelf als motor van het rechterlijk oordeel fungeren en strookt dit oordeel realiter met de werkelijkheid.

Desgevallend ligt een oplossing voor de hand. Schaf de welig tierende beroepsprocedures af of reduceer ze tot één tiende, of meer zelfs, herleid de beroepsprocedure tot een vorm van cassatieberoep. Het recht op een integraal hernemen van een zaak in beroep is bijkomstig wanneer geïnvesteerd wordt in de basiskwaliteit van het eerste (en hopelijk laatste) oordeel. In wezen is er na kwalitatief en collegiaal rechtspreken zelden een beroepsinstantie nodig.

Over het boek

Rechtsdenken (tweede editie)
vade mecum

Frank Fleerackers

Februari 2024
ISBN 9789400017177


Onze klanten raadpleegden ook:

Gerechtelijk | April 2024

‘De cassatieberoepen’. Een bijzonder boek over niet alleen een buitengewoon rechtsmiddel (in burgerlijke zaken althans), maar ook over een bijzonder rechtsmiddel | Bruno Maes, Fabrice Mourlon Beernaert en Stefaan Sonck

Eminente auteurs uit verschillende beroepsgroepen benaderen in dit boek het cassatieberoep in civiele zaken (met inbegrip van de sociale zaken), in strafzaken, in tuchtzaken en in administratieve zaken, zowel theoretisch als praktisch. Daardoor vormt dit boek een onmisbaar werkinstrument voor allen die interesse tonen voor dit buitengewoon – en in vele opzichten bijzonder – rechtsmiddel. Lees meer.

Gerechtelijk | April 2022

Rechtsplegingsvergoeding: drie recente Cassatie-arresten van eind 2021 | Bart Van Den Bergh

Voor dit artikel maakten we een selectie van drie zeer recente Cassatie-uitspraken van eind 2021, die in het cahier 'De rechtplegingsvergoeding' uitvoerig worden becommentarieerd door de auteur. Lees meer.

Volg ons:     

              

Ons gratis tijdschrift:

· Emile & Ferdinand

Blijf op de hoogte met onze nieuwsbrieven!