Interview |


Brouwerijcontracten: een praktijkgericht handboek
Bij Larcier-Intersentia is in september 2025 het boek Brouwerijcontracten van mr. David De Keyzer verschenen.
"Brouwerijcontracten” is een praktijkgericht handboek dat een inzicht biedt in de overeenkomsten die brouwerijen, drankenhandelaars en horecaondernemers met elkaar sluiten en de daarbij toepasselijke regels. Het boek loodst de lezer op een overzichtelijke wijze door de volledige levenscyclus van het brouwerijcontract: van de doelstelling en totstandkoming tot de uitvoering, duur, remediëring van inbreuken en geschillenbeslechting. Bij de bespreking van de verschillende fases komen telkens de relevante rechtsdomeinen aan bod, zoals het verbintenissenrecht, handelsrecht en bijzondere contractenrecht. Ook de nieuwe Gedragscode Drankafnamecontracten is erin verwerkt.
Daarnaast wordt vooruitgeblikt op de aankomende bepalingen van het toekomstige Boek 7 “Bijzondere contracten” in het Burgerlijk Wetboek. Talrijke verwijzingen naar rechtspraak illustreren hoe de regels in de praktijk worden toegepast. Dankzij deze actuele benadering en heldere structuur is dit werk dus een ideale gids voor advocaten, magistraten en juridische adviseurs die betrokken zijn bij commerciële contracten in de horecasector. Het werk biedt bovendien een waardevolle inspiratiebron voor afnamecontracten in andere sectoren.
David De Keyzer is advocaat aan de Nederlandstalige balie van Brussel, maar was jarenlang legal counsel en manager real estate bij een vooraanstaande Belgische brouwerij, waardoor hij een uitgebreide expertise en praktijkervaring heeft opgebouwd in de materie.
Larcier-Intersentia interviewde de auteur naar aanleiding van deze uitgave.
Als we aan bier denken, gaan we eerder uit van de veronderstelling dat wijn al eeuwenoud is en de oorsprong van bier recenter is of hebben we dat verkeerd voor?
Het is inderdaad een feit dat velen er niet van op de hoogte zijn dat de oorsprong van bier duizenden jaren terug ligt, met de eerste sporen in China en Mesopotamië. In Europa dateren de oudste sporen van bier van 3.000 v.C. en in die tijd werd het brouwen vooral als huishoudelijke taak van de vrouw gezien.
Terwijl de Grieken en Romeinen bier als een barbaarse drank beschouwden en wijn verkozen, kreeg bier in de vroege middeleeuwen opnieuw een centrale plaats dankzij de Germanen. Onder Karel de Grote werden talrijke kloosters gesticht waar bier als veilig alternatief voor vervuild water werd gebrouwen. Monniken verbeterden de smaak en houdbaarheid door het gebruik van hop, al verhinderden lokale belastingen op kruidenmengsels vaak de doorbraak daarvan. Vanaf de 14de eeuw namen commerciële brouwerijen de rol van de kloosters over en groeide de biermarkt door bevolkingsaangroei, handel en de opkomst van tavernes. Kwaliteitsnormen, zoals vastgelegd in het Reinheitsgebot van 1487 en 1516, beperkten de ingrediënten tot gerst, water, hop en later ook gist. In de 18de en 19de eeuw veroorzaakten technische innovaties een ware revolutie: de stoommachine, koeling, glazen flessen en de ontdekte rol van gist maakten grootschalige productie van laaggegiste, lichtere en langer houdbare bieren mogelijk. Vooral pils werd wereldwijd succesvol.
Na de wereldoorlogen leidde industrialisatie tot de dominantie van grote brouwerijen, maar vanaf de jaren 1980 ontstond er opnieuw vraag naar diversiteit, wat de opkomst van microbrouwerijen stimuleerde. Tegelijk herleefden traditionele abdij- en trappistenbieren, waardoor bier vandaag een veelzijdige en internationaal gewaardeerde drank is gebleven.
Uw boek gaat specifiek over brouwerijcontracten, kunt u kort de historiek van dergelijke contracten toelichten?
Wat specifiek brouwerijcontracten betreft: die bestaan in België al sinds het einde van de negentiende eeuw, samen met de opkomst van de geïndustrialiseerde brouwerijen die hun bier niet enkel lokaal maar ook op grotere schaal begonnen af te zetten. Die contracten waren jarenlang onderworpen aan specifieke Belgische én Europese wetgeving. Het KB nr. 62 van 13 januari 1935 speelde een belangrijke rol. Dit KB liet toe dat beroepsverenigingen de uitbreiding vroegen naar de hele sector van verplichtingen die ze zelf vrijwillig hadden opgenomen op het vlak van productie, verkoop of invoer. Op basis van dit besluit werden tussen 1962 en 1981 verschillende koninklijke besluiten van kracht in de horecasector. Het laatste besluit definieerde de zogenaamde brouwerijverplichting als de exclusiviteit die een brouwerij of bierhandel aan een café-uitbater oplegde rond reclame en natuurlijk levering van dranken.
Daarna, vanaf 1983, werden brouwerijcontracten geregeld via de Europese Verordening nr. 1984/83, die van toepassing was tot en met 31 december 1997 en die bierleveringscontracten omschreef als overeenkomsten tussen slechts twee partijen: een leverancier en een wederverkoper. In ruil voor economische of financiële voordelen verbond de wederverkoper zich ertoe om bepaalde bieren enkel bij die leverancier af te nemen en die exclusief in de aangeduide drankgelegenheid te verkopen.
Wat moeten we ons voorstellen bij een brouwerijcontract, wat voor een soort overeenkomst is dergelijk contract?
Een brouwerijcontract is een overeenkomst waarbij een horecaondernemer zich verbindt om gedurende een bepaalde periode dranken, vaak exclusief of in een minimumhoeveelheid, af te nemen van een brouwerij of drankenhandelaar. In ruil daarvoor verleent de brouwerij bepaalde voordelen zoals een lening, borgstelling, investeringen in infrastructuur of materiaal, of kortingen.
De essentie van het contract ligt altijd in de drankafnameverbintenis van de horecaondernemer die voor de brouwerij de hoofdreden uitmaakt om te contracteren.
Juridisch wordt een brouwerijcontract beschouwd als een gemengd contract, omdat het elementen bevat van verschillende benoemde overeenkomsten zoals lening, handelshuur, concessie of bruikleen. Het is dus een sui generis-overeenkomst waarop zowel de algemene contractenrechtregels als de bijzondere regels voor de betreffende benoemde overeenkomst van toepassing zijn. Daarnaast geldt het als een verticale overeenkomst tussen partijen op verschillende niveaus van de distributieketen, namelijk de brouwerij of drankenhandelaar enerzijds en de horecaondernemer anderzijds.
Verder fungeert een brouwerijcontract ook als een raamovereenkomst, omdat het een kader biedt waarbinnen toekomstige drankaankopen worden verricht. Meestal wordt het opgesteld door de brouwerij en gaat het daardoor om een toetredingscontract: de horecaondernemer kan vaak weinig veranderen aan de inhoud. Bij zulke contracten schrijft het nieuwe Burgerlijk Wetboek voor dat onduidelijke bedingen in principe ten nadele van de opsteller worden uitgelegd.
Wat is nu de doelstelling en het nut van dergelijk brouwerijcontract?
Wat vooreerst de doelstelling betreft: de Belgische biermarkt is al jaren in beweging.
Waar vroeger vooral in cafés en restaurants bier werd gedronken, gebeurt vandaag het grootste deel van de verkoop via supermarkten. Sinds 2008 haalt de horeca minder volume dan de winkels: in 2024 ging het om zo’n 2,6 miljoen hectoliter in de horeca tegenover bijna 3,8 miljoen hectoliter in de supermarkten.
Ongeveer 50.000 horecazaken strijden om de aandacht van klanten, terwijl ruim 400 brouwerijen en meer dan 600 drankenhandelaars hun slag proberen te slaan. Om hun afzet te verzekeren sluiten brouwerijen en drankenhandelaars contracten met horeca-uitbaters. Zo verbinden ondernemers zich om (gedeeltelijk of volledig) hun dranken bij een bepaalde leverancier af te nemen. In ruil daarvoor krijgen ze voordelen, gaande van kortingen tot zware steun zoals startkapitaal, borgstellingen of volledig ingerichte cafés.
Voor veel starters is zo’n contract de enige manier om een zaak van de grond te krijgen, omdat banken horeca-investeringen te risicovol vinden. Hoe groter de steun van de brouwerij, hoe strenger de afnameverplichting die daar tegenover staat.
Omdat bier al jaren terrein verliest, zetten brouwerijen en drankenhandelaars nu ook sterker in op een breder aanbod. Naast bier leveren ze steeds vaker water, frisdranken, wijn of koffie om aantrekkelijk te blijven voor zowel de horecaondernemers als consument.
En inzake het nut van dergelijke brouwerijcontracten: brouwerijcontracten zijn verticale overeenkomsten tussen brouwerijen, drankenhandelaars en horeca-uitbaters die vaak zorgen voor meer efficiëntie in de bierketen. Ze coördineren productie en distributie beter en beschermen investeringen van brouwerijen, bijvoorbeeld in de uitrusting of inrichting van cafés. Zonder zo’n drankafnameverbintenis (exclusief of minimaal) zou een caféhouder immers kunnen profiteren van investeringen van een brouwerij, maar tegelijk ook concurrerende bieren verkopen met meer marge – het zogenaamde free riding.
Belangrijk is ook dat dankzij drankafnamecontracten de totale kosten in de keten dalen, waardoor prijzen niet stijgen maar net stabieler en vaak lager uitvallen. Studies (o.a. Van Passel en Wauters, Prijzenobservatorium) tonen ook aan dat brouwerijcontracten géén oorzaak zijn van hogere bierprijzen. Stijgingen kwamen vooral door accijnzen en hogere kosten, niet door de contracten.
Specifiek wat de Belgische biermarkt betreft: deze is oligopolistisch, met enkele grote spelers zoals AB InBev en Alken-Maes (dochter van Heineken). Vooral kleine en middelgrote brouwerijen hebben brouwerijcontracten nodig om cafés te bereiken en te kunnen concurreren met marktleider AB InBev (meer dan 50% marktaandeel). Zonder deze contracten zou de concurrentie verminderen en zou de macht van de marktleider nog toenemen.
Vergeet ook de rol van de Europese Commissie niet! Om misbruik tegen te gaan, legt de Commissie voorwaarden en marktaandeeldrempels op. Specifiek voor AB InBev kwamen er vanaf 2003 maatregelen om te vermijden dat cafés exclusief aan deze brouwerij gebonden bleven. Verticale contracten blijven dus toegestaan maar moeten binnen grenzen blijven om de handelingsvrijheid van horecaondernemers niet te veel te beperken.
Toch worden brouwerijcontracten soms bekritiseerd. Is dat terecht?
Brouwerijcontracten in de horecasector krijgen inderdaad vaak kritiek omdat ze te zware verplichtingen zouden opleggen aan café- en restaurantuitbaters. Ze worden daarom soms ‘wurgcontracten’ genoemd.
In het regeerakkoord van 2025 staat bijvoorbeeld dat de overheid onevenwichtige bepalingen in dergelijke contracten wil aanpakken door de lijsten met verboden onrechtmatige bedingen in het Wetboek economisch recht uit te breiden. We moeten ons echter hoeden voor te veel wettelijke beperkingen omdat ze een omgekeerd effect kunnen hebben en kleinere brouwerijen net uit de markt kunnen duwen, wat de concurrentie verstoort.
Er is ook sinds 2015 een gedragscode voor brouwerijcontracten, deze werd vernieuwd in 2025. Ze legt vooral extra verplichtingen op aan brouwerijen en drankenhandelaars, zoals informatieplichten, verboden clausules en afspraken over exclusiviteit en afname. Het is de intentie van de partijen bij de gedragscode om ze jaarlijks te evalueren. Wanneer een brouwerij of drankenhandelaar de gedragscode niet naleeft, kan dit juridische gevolgen hebben. Zelfregulering krijgt zo de voorkeur boven wetgeving en lijkt me ook de meest aangewezen weg.
Bovendien beschikken horecaondernemers ook al over voldoende instrumenten om zich tegen misbruik te verweren. Contracten moeten uiteraard te goeder trouw uitgevoerd worden, rechters kunnen misbruik of buitensporige bedingen matigen en contracten mogen ook niet buitensporig beperkend zijn in tijd, plaats of inhoud, ook hier kunnen rechters overdreven beperkingen vernietigen. Ook is er de impact van het mededingingsrecht: wanneer afspraken de vrije concurrentie schaden, kan een rechter ze nietig verklaren en sinds 2019 bevat het Wetboek economisch recht een zwarte en grijze lijst van verboden clausules en een toetsingsnorm voor kennelijk onevenwichtige bedingen. Een economisch onevenwicht kan dan weer worden aangevochten ingeval er sprake is van misbruik van omstandigheden (art. 5.37 BW).
Naast bescherming voor horecazaken hebben ook brouwerijen zelf grondrechten. Hun eigendomsrecht (art. 16 Gw., EVRM, EU-Handvest) en vrijheid van ondernemen (art. II.3 WER, art. 16 EU-Handvest) waarborgen dat zij panden mogen kopen met de bedoeling ze te verhuren met een afnameverbintenis. Beperkingen door de wetgever zijn alleen toelaatbaar als ze een legitiem doel dienen én proportioneel zijn. Het EU-recht erkent een open markteconomie met vrije mededinging. Exclusieve drankafnameclausules in huurcontracten zijn expliciet toegestaan onder voorwaarden in de Europese Groepsvrijstellingsverordening 2022/720. België kan dus geen regels invoeren die daarmee in strijd gaan. Nationale wetgeving blijft bovendien onderworpen aan toetsing door het Grondwettelijk Hof en aan Europese rechtmatigheidscontrole.
Kort samengevat: brouwerijcontracten worden vaak bestempeld als oneerlijk, maar er bestaan al talrijke regels en sectorafspraken om misbruiken tegen te gaan. Verdere wetgevende inmenging dreigt onbedoeld concurrentie te schaden en stuit bovendien op grenzen van grondrechten en Europees recht.
Over het boek


Brouwerijcontracten
David De Keyzer
September 2025
ISBN 9789400018952