Interview |


Boek ‘Handboek Vennootschappen - Algemeen deel’: de derde editie verschijnt in mei 2025
Bij Larcier-Intersentia verschijnt eind mei 2025 de derde editie van het ‘Handboek Vennootschappen - Algemeen deel’, waarvan mr. Dirk Van Gerven de auteur is.
In dit eerste boekdeel, het Algemeen deel, behandelt de auteur de aspecten die gemeen zijn aan alle vennootschapsvormen. De regels van toepassing op de maatschap en de stille maatschap, de regels gemeen aan alle vennootschappen met rechtspersoonlijkheid (VOF, CommV, BV, CV, NV, SE, SCE), de buitenlandse vennootschappen, de effecten, de vennootschapsgroepen, de fusies en splitsingen, de omvorming van één vennootschapsvorm in een andere rechtspersoon (vennootschap of VZW), de grensoverschrijdende zetelverplaatsingen of omvormingen en het Europees recht worden uitvoerig besproken. De auteur heeft er daarbij voor gekozen alle relevante rechtspraak van de laatste 100 jaar te verwerken, benevens andere belangrijke oudere uitspraken. In het volgende boekdeel worden de bepalingen besproken die van toepassing zijn op de personenvennootschappen (VOF en CommV), de vermogensvennootschappen zonder kapitaal (BV, CV, de erkende vennootschappen en de onderlinge verzekeringsvereniging) en het Europees Economisch Samenwerkingsverband. Dit tweede boekdeel van het Handboek Vennootschappen zou in de loop van 2026 verschijnen. In een derde boekdeel komen dan de kapitaalvennootschappen (NV, SE en SCE) en het regime op de genoteerde vennootschappen aan bod.
Larcier-Intersentia interviewde de auteur naar aanleiding van deze derde editie.
Kunt u eerst even toelichten waarin deze derde editie verschilt van de vorige uitgave van 2020?
In de tweede uitgave was het nieuwe Wetboek van vennootschappen en verenigingen verwerkt, maar deze derde editie behandelt de talrijke wijzigingen die ondertussen zijn aangebracht, onder meer als gevolg van nieuwe Europese wetgeving, en bespreekt de vele rechtspraak sinds dat nieuwe wetboek.
In de vorige uitgave werd ervoor gepleit dat de wetgever even zijn handen zou thuishouden, maar het was duidelijk dat dit niet zou gebeuren. Meer dan dertig wetten brachten sinds de invoering van het wetboek wijzigingen aan. Zonder twijfel zal de wetgever nog meermaals ingrijpen. Als dat te veel gebeurt, zal dit Handboek hopelijk nog als geschiedenisboek dienstdoen.
Wat wel identiek is gebleven: in deze derde editie heb ik er opnieuw naar gestreefd zowel de verschillende doctrinale opvattingen tot hun recht te laten komen als de jurisprudentiële evoluties te belichten, met de betrachting de praktijkjurist een handig werkinstrument aan te bieden.
Een gedetailleerde inhoudstafel, een trefwoordenregister en een uitgebreid voetnotenapparaat moeten de raadpleging van het Handboek vergemakkelijken. Het voetnotenapparaat verwijst in de eerste plaats en uitvoerig naar de rechtspraak. De verwijzing naar de rechtsleer is minder volledig, al was het maar omdat zoveel (uitstekende) auteurs zich over het vennootschapsrecht buigen.
En er is ook duidelijk een rode draad?
Inderdaad, en die is dat de vennootschap ook deze met rechtspersoonlijkheid ontstaat uit een overeenkomst tussen twee of meer oprichters. Enkel wanneer er één oprichter is, is zij het gevolg van een eenzijdige rechtshandeling, maar dit verandert zodra de aandelen door twee personen worden aangehouden. Het contract regelt niet enkel de relatie tussen de oprichters, maar ook na de oprichting de relatie tussen de vennoten en met de vennootschap. Zij handelen in een contractuele ruimte met in het centrum de vennootschap als rechtspersoon. Dit verklaart bijvoorbeeld dat de aandeelhouders verplicht zijn elkaar met goede trouw te behandelen.
Wat ons opviel in dit lijvige werk van meer dan 1.700 bladzijden: in het onderdeel over de geschillenregeling pleit u voor een wetswijziging. Volgens u is de huidige regeling niet meer van deze tijd.
Inderdaad, ik ben van mening dat het onderscheid tussen de behandeling ten gronde en de behandeling in kort geding nutteloos is in vennootschapszaken en in wezen niet meer van deze tijd is. Vanwege de nood aan een snelle beslechting van geschillen voor de vennootschapspraktijk beperken de meeste geschillen zich tot het kort geding. Een uitspraak ten gronde, die jaren op zich laat wachten, is te laat en de vennootschap en het bedrijfsleven hebben de bladzijde reeds omgedraaid. Een samenvoeging van de twee procedures zou het vennootschaps- en meer algemeen het bedrijfsleven ten goede komen.
De uitvoerige conclusies en pleidooien in kort geding tonen aan dat partijen en hun advocaten even grondig kunnen werken in kort geding als ten gronde. In werkelijkheid moet de partij de tijd inruimen, om de stukken te verzamelen en de feiten op een rijtje te zetten, en moet de raadsman, om een conclusie te schrijven, tijd in zijn agenda voorzien. Een kort geding met redelijke termijnen – in werkelijkheid wordt aan de partijen in kort geding in veel zaken twee tot drie weken gelaten om conclusies te schrijven – laat dit toe.
Het kan met rede worden gezegd dat een zaak in kort geding volledig kan worden onderzocht en gepleit in een periode van twee tot drie maanden; een beslissing kan reeds een maand later volgen. In eenvoudigere zaken kan dit sneller. De wetgever heeft dit zelf ingezien en in bepaalde gevallen reeds voorzien. Er mag dan voor worden gepleit om in geschillen die de werking en het voortbestaan van de vennootschap (en andere rechtspersonen) betreffen, de procedure te laten verlopen zoals in kort geding, maar ten gronde. Dit zal toelaten om het geschil in eerste aanleg binnen een korte termijn te beslechten. Indien sneller voorlopige maatregelen nodig zijn, dan kan dit op eenzijdig verzoekschrift of in de tegensprekelijke procedure op de inleidingszitting of een bijzondere zitting worden gevraagd en bevolen bij beschikking, respectievelijk tussenvonnis. Een ander voordeel van het laten samengaan van de kortgedingprocedure en de procedure ten gronde is dat er geen debat over de hoogdringendheid moet worden gevoerd, waarop wel eens meer zaken nodeloos stranden. Uiteindelijk vereist de regeling van een vennootschapsgeschil altijd spoed.
Een ander heikel punt is de opdeling van de materiële bevoegdheid in vennootschapsgeschillen tussen verschillende rechters, met name de voorzitter van de ondernemingsrechtbank in kort geding voor voorlopige maatregelen, de voorzitter van deze rechtbank, zetelend zoals in kort geding, voor de geschillenbeslechting, de ondernemingsrechtbank voor de beslechting van geschillen ten gronde, waarbij de ene zich niet mag begeven op het terrein van de andere. Eén van de gevolgen van deze opdeling is dat in het kader van de geschillenregeling voor de voorzitter, zetelend zoals in kort geding, geen schadevergoeding kan worden gevraagd voor het foutief optreden van een aandeelhouder; deze vordering tot schadevergoeding moet worden ingesteld voor de rechter ten gronde. Wel laat de wet de rechter toe bij de bepaling van de prijs te betalen bij uitsluiting of uittreding, te veroordelen tot een billijke prijsverhoging of -vermindering indien de prijsbepaling tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt, maar daarmee kan de rechter nog niet alle schade die de eisende partij door het laakbaar bedrag van haar medeaandeelhouder heeft geleden, rechtzetten. Onder het oude recht werd beslist dat in een procedure van geschillenregeling de rechter geen voorlopige maatregelen tegen de vennootschap kan bevelen omdat de vennootschap enkel in de zaak wordt betrokken om het vonnis gemeen te horen verklaren.
Onder het huidige recht moet de vennootschap als partij worden gedagvaard, zodat zij wel kan worden veroordeeld. Dit laat de rechter toe om voorlopige maatregelen te bevelen als dat nodig is om het conflict in afwachting van een uitspraak ten gronde tijdelijk de deblokkeren. Een gelijkaardige toestand doet zich voor bij de gerechtelijke ontbinding wegens wettige redenen. De voorzitter van de ondernemingsrechtbank, zetelend zoals in kort geding, is bevoegd, maar de wet bepaalt niet dat hij ook schadevergoeding kan toekennen.
De lege ferenda mag worden voorgesteld om de beslechting van alle geschillen bij één rechter onder te brengen. Dit kan de voorzitter van de ondernemingsrechtbank zijn. Er is geen bezwaar tegen dat hij alleen zetelt. Dat dit mogelijk is, blijkt uit het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, dat de voorzitter zetelend zoals in kort geding meerdere malen als de bevoegde bodemrechter aanwijst.
Een belangrijke stap in de goede richting is dat de voorzitter van de ondernemingsrechtbank niet alleen bevoegd is voor de geschillenregeling maar ook voor de beslechting van de vordering tot gerechtelijke ontbinding wegens wettige redenen. In andere woorden: de partijen in het geding kunnen, als de uittreding of uitsluiting niet de oplossing biedt, ook de ontbinding wegens wettige redenen vragen.
Of omgekeerd. Ze kunnen het ene in hoofdorde en het andere in ondergeschikte orde vorderen. De rechter beoordeelt wat de meest aangewezen uitspraak is. Verder kan worden overwogen het hoger beroep te beperken tot bepaalde gronden, zoals schending van de wet, motiveringsgebrek, naar voorbeeld van wat geldt voor het annulatieberoep tegen de arbitrale uitspraak bij de rechtbank van eerste aanleg. Er is geen nood aan een beroepsrechter die het hele proces overdoet. Enkel wanneer de rechter de wet schendt, moet zijn uitspraak worden gecorrigeerd. Dit systeem werkt al sinds jaren op bevredigende wijze voor scheidsgerechten. Het kan worden toegepast op rechterlijke beslissingen inzake vennootschapsgeschillen.
Hoe ziet u ten slotte zelf het vennootschapsrecht evolueren?
Ik ben ervan overtuigd dat het vennootschapsleven de komende decennia grondig zal wijzigen door digitalisering en grenzeloze communicatie door sociale media en dankzij het internet.
Deze wijziging is al enige jaren geleden op gang gekomen. Ook in dit domein moet het recht zich aan de moderne evoluties in de wetenschap en de maatschappij aanpassen. Dankzij de wetenschap wint de virtuele wereld via het internet en andere communicatiemiddelen alom aan belang. Binnen afzienbare tijd gebeuren vergaderingen en andere vormen van overleg moeiteloos op afstand.
De grote mobiliteit heeft een steeds fellere concurrentie tussen rechtssystemen om vennootschappen aan te trekken tot gevolg. Dit zet nu al veel landen – en ook België – ertoe aan om hun vennootschapsrecht voor buitenlandse investeringen aantrekkelijk te maken, af en toe gevolgd door correcties in andere domeinen zoals het arbeidsrecht en het fiscaal recht om misbruiken te beknotten.
Deze aanpak moet worden aangepast wanneer binnenkort vennootschappen niet meer terug te brengen zijn tot een bepaalde zetel in een bepaald land. Een stap verder is de digitale rechtspersoon die zonder mensen functioneert aan de hand van artificiële intelligentie. Naar Belgisch recht zullen er nog altijd mensen nodig zijn om de bestuursorganen minstens als vaste vertegenwoordiger van de bestuurder-rechtspersoon te bevolken.
Vanuit de maatschappelijke invalshoek komt het winstoogmerk of, met het nieuwe woord, het winstdoel onder druk. In een wereld waarin de bevolking alsmaar toeneemt op een aardbol die niet groter wordt, moeten we steeds meer rekening houden met de anderen. Sinds de United States Declaration of Independence van 1776 en nog meer de Déclaration des droits de l’homme et du citoyen van 1789, als verworvenheid in de Franse Revolutie, heeft ieder een gelijk recht op een menswaardig bestaan. Op een planeet met meer dan acht miljard mensen moet elke persoon in haar of zijn handelen de anderen eerbiedigen en heeft ieder een verplichting om bij te dragen tot een menswaardig bestaan van de anderen. Dit komt reeds tot uiting in de horizontale werking van de grondrechten. Ook vennootschappen kunnen niet meer ongebreideld winst nastreven; zij zijn als rechtssubjecten ertoe gehouden de grondrechten van elkeen waar ook ter wereld te eerbiedigen. Sociale verantwoordelijkheid wordt stilaan een juridische verplichting.
Het is altijd moeilijk ver vooruit te zien en met de snelle vooruitgang op alle vlakken en niet het minst in de wetenschap is dit nog moeilijker. Maar de wetgever heeft de verplichting om ter gelegenheid van wetswijzigingen het recht zodanig aan te passen dat het de toekomstige evolutie in rekening brengt en lang kan meegaan. Dit is een noodzakelijke voorwaarde voor rechtszekerheid, die de basis vormt van elke gezonde economie. Dit geldt evenzeer voor het vennootschapsrecht. Het is trouwens onder meer naar aanleiding van recente wetswijzigingen dat dit handboek moest worden bijgewerkt.
Over het boek
Handboek Vennootschappen - Algemeen deel (derde editie)
Dirk Van Gerven
Mei 2025
ISBN 9789400017641