Interview |


De verdachte rechtspersoon in het strafrechtelijk vooronderzoek: een kritische benadering
Bij Larcier-Intersentia verschijnt in mei 2025 het boek ‘De verdachte rechtspersoon in het strafrechtelijk vooronderzoek’ van dr. Frauke De Wael.
Al 25 jaar kunnen rechtspersonen in België misdrijven plegen en daarvoor gestraft worden. Zij kunnen dus ook als verdachte tijdens het vooronderzoek in strafzaken geconfronteerd worden met verregaande bevoegdheden van de politiële en gerechtelijke autoriteiten. Bij de invoering van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen koos de wetgever ervoor om ons strafprocesrecht slechts beperkt aan te passen aan de verdachte rechtspersoon. Deze nieuwe figuur moest dus bewegen doorheen een kader dat oorspronkelijk werd uitgetekend op maat van mensen van vlees en bloed. De wetgever ging ervan uit dat tijdens het strafrechtelijk vooronderzoek dezelfde verregaande bevoegdheden en dezelfde strafprocesrechtelijke waarborgen van toepassing zijn, zowel op natuurlijke als op rechtspersonen. Op diverse punten is assimilatie evenwel niet mogelijk, minstens niet evident, en kunnen tal van vragen rijzen bij het toepassen van de strafprocesrechtelijke waarborgen op de verdachte rechtspersoon.
Larcier-Intersentia interviewde de auteur naar aanleiding van deze uitgave.
Waaraan heeft de wetgever in 1999, nu 25 jaar geleden volgens u te weinig aandacht geschonken toen er beslist werd dat niet enkel natuurlijke personen, maar ook rechtspersonen misdrijven kunnen plegen en hiervoor gestraft moeten worden?
De wetgever heeft er in 1999 niet voor gekozen om een ‘bijzonder strafprocesrecht’ in te richten met afzonderlijke waarborgen voor de verdachte rechtspersoon. Hij vond het wel noodzakelijk dat “bepaalde regelingen getroffen worden op het gebied van het strafprocesrecht” met het doel “rekening te houden met de specifieke kenmerken van de rechtspersonen”. Deze aanpassingen bleven beperkt tot de invoering van de figuur van de lasthebber ad hoc, de invoering van nieuwe gronden van verval van de strafvordering, de regeling van de territoriale bevoegdheid van de rechtbanken voor rechtspersonen, de invoering van de voorlopige maatregelen ten aanzien van rechtspersonen, de verschijning van rechtspersonen voor de rechtbank en de invoering van de inschrijving van de veroordeling in het register op de griffie van de rechtbank, naar analogie met het strafregister voor natuurlijke personen. Voor het overige zag de wetgever zich niet genoodzaakt om het strafprocesrecht aan te passen. De academicus of praktizijn, die zich in de loop van de afgelopen 25 jaar afvroeg hoe het strafprocesrecht nu toegepast wordt op de verdachte rechtspersoon, was dus voornamelijk aangewezen op de basisfilosofie die de wetgever bij het invoeren van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen voor ogen hield: rechtspersonen moeten zoveel mogelijk met natuurlijke personen worden gelijkgesteld.
De wetgever concretiseerde deze basisfilosofie duidelijk op verschillende vlakken in het materieel strafrecht.
Maar wat het formeel strafprocesrecht betreft, verkoos de wetgever om tijdens de parlementaire voorbereidingen slechts in algemene bewoordingen te verwijzen naar de gelijkstelling en zich voor het overige te onthouden van verdere concretiseringen hiervan. Het geheel van regels van het strafprocesrecht, die oorspronkelijk uitgetekend waren op maat van de natuurlijke persoon, waren dus van de ene op de andere dag niet langer enkel van toepassing op mensen van vlees en bloed, maar ook op de rechtspersoon.
De wetgever nuanceerde wel dat de gelijkstelling tussen rechtspersonen en natuurlijke personen slechts plaatsvindt “in de mate van het mogelijke”. De invulling van deze woorden werd door de wetgever niet verduidelijkt. In welke mate is de rechtspersoon te assimileren met de natuurlijke persoon? Op diverse punten is assimilatie niet mogelijk, minstens niet evident, en kunnen tal van vragen rijzen bij het toepassen van de strafprocesrechtelijke waarborgen op de verdachte rechtspersoon. Hoe verloopt een huiszoeking met voorafgaande toestemming bij een verdachte rechtspersoon? Kan eender welke persoon – van de receptionist tot de bestuurder – optreden om deze toestemming te verlenen? Heeft een rechtspersoon überhaupt een woning die onschendbaar is? Geldt een telefoontap van een werknemer als een telefoontap van een rechtspersoon? Kan de rechtspersoon, die zelf geen mond heeft, worden verhoord via de mensen die voor hem werken? Kunnen zij dan, zich beroepend op het zwijgrecht van de rechtspersoon, weigeren te antwoorden of moeten zij net worden beschouwd als getuigen die verplicht kunnen worden om (naar waarheid) te antwoorden? Kunnen diezelfde mensen ook voor de verdachte rechtspersoon in voorlopige hechtenis worden geplaatst? Nergens in de parlementaire voorbereidingen van de wet van 4 mei 1999 is te lezen dat de wetgever zich deze of soortgelijke vragen stelde op het moment dat hij de figuur van de verdachte rechtspersoon liet binnentreden in het geheel van regels die ons vooronderzoek in strafzaken regelen.
De wetgever gaf wel toe dat het niet eenvoudig is “zomaar een strafrechtelijk systeem en een strafprocesrecht naar rechtspersonen over te zetten”, dat de coördinatie niet overal perfect is gebeurd en dat over een paar jaar misschien eens zal “moeten worden onderzocht of bepaalde bijsturingen of wijzigingen aangewezen zijn”. Met dit onderzoek heb ik gehoor willen gegeven aan deze bekommernis van de wetgever uit 1999.
Uw centrale onderzoeksvraag, meer bepaald “In hoeverre kunnen de huidige strafprocesrechtelijke waarborgen van het vooronderzoek in strafzaken worden toegepast op de verdachte rechtspersoon?”, heeft u stapsgewijs benaderd en in drie verschillende delen uitgewerkt. Kunt u kort deze drie verschillende delen toelichten?
In het eerste deel van dit boek wordt de bijzondere eigenheid van de verdachte rechtspersoon onderzocht. Wat kenmerkt de verdachte rechtspersoon? Om te kunnen begrijpen hoe de rechtspersoon als verdachte moet worden behandeld in het kader van het vooronderzoek in strafzaken, moet immers eerst de figuur van de verdachte rechtspersoon op zich worden geanalyseerd.
In het tweede deel van dit boek wordt de grondrechtenbescherming van de verdachte rechtspersoon onderzocht. In welke mate kan de verdachte rechtspersoon worden beschermd door grondrechten? In dit deel ga ik in eerste instantie op zoek naar het antwoord op de vraag waarom aan rechtspersonen grondrechten toekomen. Ik kijk daarbij niet enkel naar de grondrechtenbescherming op nationaal niveau, maar ook op Europees niveau. Dit concretiseer ik in het volgende hoofdstuk door na te gaan welke grondrechten juist aan de verdachte rechtspersoon toekomen, aan de hand van de huidige stand van de nationale en Europese wetgeving, alsook de rechtspraak door de Belgische hoven en rechtbanken, het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Vervolgens ga ik op zoek naar een antwoord op de vraag hoe de verdachte rechtspersoon zijn grondrechten kan uitoefenen of er afstand van kan doen tijdens het vooronderzoek in strafzaken ten aanzien van de politiële en gerechtelijke autoriteiten. Hierbij spelen de regels van het vennootschaps- en verenigingsrecht mijns inziens een grote rol. Ik leg in mijn onderzoek daarom uit hoe de regels van het vennootschaps- en verenigingsrecht doorwerken tijdens het vooronderzoek in strafzaken. Daarna ga ik op zoek naar de vraag of en in hoeverre de verdachte rechtspersoon ook indirect wordt beschermd, via de grondrechten van de natuurlijke personen die voor hem werkzaam zijn. Tot slot analyseer ik onder welke voorwaarden de grondrechten van de verdachte rechtspersoon kunnen worden beperkt.
In het derde deel van dit boek worden vervolgens de verschillende waarborgen van de verdachte uit het strafprocesrecht geëvalueerd, in het licht van diens eigenheid, zoals aan bod kwam in het eerste deel, en rekening houdend met diens grondrechtenbescherming, zoals aan bod kwam in het tweede deel. Ik bespreek eerst de onderzoeksdaden die kunnen worden uitgeoefend ten aanzien van de verdachte rechtspersoon: kan de rechtspersoon worden verhoord? Kan er een telefoontap plaatsvinden bij een rechtspersoon? Kan er bij een rechtspersoon een huiszoeking plaatsvinden? Vervolgens ga ik na hoe de waarborgen die gepaard gaan met het verrichten van deze onderzoeksdaden, worden ingevuld wanneer zij worden verricht ten aanzien van de verdachte rechtspersoon. Zo ga ik bijvoorbeeld na wie juist de toestemming kan geven tot het verrichten van een huiszoeking met toestemming bij een rechtspersoon, hoe het huiszoekingsbevel er moet uitzien wanneer een huiszoeking wordt uitgevoerd in een gebouw van de rechtspersoon, hoe de rechtspersoon als verdachte kan verzoeken tot de opheffing van een opsporings- of onderzoekshandeling die hem schaadt en in hoeverre het bedrijfsgeheim van de verdachte rechtspersoon kan worden beschermd wanneer er inzage wordt gevraagd door derden in het strafonderzoek.
Uw onderzoek is vertrokken vanuit de hypothese dat het huidige strafprocesrecht niet voldoende aangepast is aan de eigenheid van de verdachte rechtspersoon. Werd deze hypothese bevestigd?
Uit mijn onderzoek is gebleken dat de hypothese deels bevestigd kan worden. Het derde deel van mijn onderzoek besloot immers met drie verschillende categorieën van waarborgen: vooreerst waarborgen die uitstekend toepasbaar zijn op de verdachte rechtspersoon, vervolgens waarborgen die toepasbaar zijn mits er bij het operationaliseren van de waarborg bijzondere aandacht is voor de eigenheid van de verdachte rechtspersoon en als laatste waarborgen die moeilijk toepasbaar zijn op de verdachte rechtspersoon.
Daar waar ik het als problematisch bestempelde dat de waarborg in kwestie moeilijk toepasbaar is, deed ik een voorstel voor toekomstig recht. Het is op deze punten dat het huidige strafprocesrecht dus inderdaad onvoldoende aangepast is aan de eigenheid van deze figuur (bevestiging van de hypothese).
U stelt dat u met uw onderzoek beoogde om aan zowel de academicus als de praktizijn een helpende hand te reiken om een duidelijk beeld de krijgen hoe ver de bescherming van de verdachte rechtspersoon vandaag juist reikt. Is het gelukt om dit beeld te verduidelijken?
In mijn onderzoek heb ik alvast getracht om duidelijk te stellen op welke grondrechten de rechtspersoon zich als verdachte nu juist kan beroepen en op welke manier de verschillende strafprocesrechtelijke waarborgen kunnen worden toegepast op hem.
De mate van de concrete bescherming die aan de verdachte rechtspersoon toekomt, wordt beïnvloed door verschillende factoren: de keuzes die op nationaal niveau werden gemaakt om te kiezen voor een autonome strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen die worden beschouwd als werkelijke, juridische entiteiten, de invloed van de Europese wetgeving en rechtspraak die onderhevig is aan de evoluties in onze maatschappij, alsook de concrete omstandigheden van de zaak (bv. een groot vs. een klein bedrijf, een bedrijfsruimte die wel of niet kan worden beschouwd als een woning …).
Het samenspel tussen deze verschillende factoren maakt dat er geen pasklaar antwoord is op de vraag hoe een verdachte rechtspersoon nu moet worden behandeld, m.a.w. welke waarborgen hem toekomen, bij het verrichten van een onderzoeksdaad in het kader van het vooronderzoek in strafzaken. Ik hoop alvast dat dit onderzoek voer levert voor discussie over de rechtsbescherming van de rechtspersoon in het strafprocesrecht en ik hiermee andere onderzoekers aanspoor deze discussie met mij te voeren om zo een steentje bij te dragen tot een betere rechtsbescherming van de rechtszoekende (rechtspersoon) in de praktijk.
Over het boek
De verdachte rechtspersoon in het strafrechtelijk vooronderzoek
Rechtspersonen in België kunnen al 25 jaar misdrijven plegen en worden bestraft, wat uitdagingen met zich meebrengt in het strafprocesrecht. De auteur onderzoekt deze complexe kwesties en richt zich op de juridische bijzonderheden en grondrechten van verdachte rechtspersonen in strafzaken, met als doel praktische vragen hierover te beantwoorden.
Frauke De Wael
Mei 2025
ISBN 9781839704772